- Verrijking:
- onderzoek naar en ontwikkeling van verrijking (tot 1969, daarna zie: Urenco/UCN)
Eerste verrijkte uranium
De eerste hoeveelheid (10 milligram), in de fabriek aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam 8% verrijkt uranium, wordt trots aangeboden door J. Kistemaker aan het bestuur van FOM. Dit is een doorbreken van het VS-embargo op verrijkt uranium. Er worden voorzichtig banden aangeknoopt met Frankrijk en Duitsland. Op 10 september 1954 geeft FOM toestemming om het verrijkte uranium a f 350,- per milligram te verkopen aan de Franse CEA, voor onderzoek in Saclay.
Start ultracentrifuge?
In de herfst woont Dr. Kistemaker tijdens een bezoek aan Hamburg een colloquium bij over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van ultracentrifuge, waar interessante en nieuwe ontwikkeling besproken worden op het gebied van het scheiden van xenon-isotopen. Hij vindt dat, dat perspectief biedt voor de uraniumverrijking en brengt die onder de aandacht van FOM en van Werkspoor N.V. (Amsterdam). In december start Kistemaker in het FOM-lab in Amsterdam (in samenwerking met Werkspoor) met de ontwikkeling van de ultracentrifuge. Dit is, volgens de officiële geschiedschrijving, het begin van het ultracentrifuge onderzoek in Nederland. In het FOM jaarverslag over 1954 wordt voor het eerst melding gemaakt van contacten van FOM-medewerkers met andere (buitenlandse) onderzoekscentra waar gewerkt wordt aan de ontwikkeling van centrifugale methoden voor de ontwikkeling van isotopen. Dr. Kistemaker wordt op 1 januari 1955 directeur van het FOM-laboratorium voor Massaspectrografie.
Europese verrijkingsfabriek?
Vooruitlopend op de oprichting van Euratom, waarin een aantal Europese landen samen gaan werken op het gebied van kernenergie, wordt er in het ‘Syndicat d’Etudes pour la Construction de l’Usine Européenne de Séparation isotopique de l’Uranium’ gepraat over de gezamenlijke bouw van en verrijkingsfabriek. Frankrijk stelt voor een gasdiffusie verrijkingsfabriek te bouwen. Nederland stelt dat verrijking door middel van ultracentrifuge veel goedkoper kan zijn en stelt voor een beslissing over de bouw van de diffusiefabriek twee jaar uit te stellen om dat te onderzoeken. Het wordt daarin gesteund door West-Duitsland. Eind 1957 zijn alle landen, met uitzondering van Frankrijk, het met Nederland en Duitsland eens. Frankrijk bouwt vervolgens (samen met Italië) toch een gasdiffusiefabriek omdat men voor de productie van kernwapens niet van derden afhankelijk wil zijn. Een voorproefje van de (on)mogelijkheid om tot Europese kernenergieprojecten te besluiten.
Details over centrifugeonderzoek bekend
De eerste internationale conferentie over isotopenscheiding in Amsterdam, georganiseerd door prof. Kistemaker (FOM). Op deze bijeenkomst worden een aantal zaken besproken die de jaren daarvoor in verschillende landen in het geheim zijn gevoerd. Bekend wordt dat een aantal krijgsgevangen genomen vooraanstaande Duitse onderzoekers allerlei methoden voor uraniumscheiding tot ontwikkeling hebben gebracht oa. in Rusland. Eén daarvan is de ultracentrifugeprocédé van prof. Steenbeck. Het Nederlandse verrijkingsproject verlaat na de conferentie de tot dan toe gevolgde ontwikkelingslijn, de lijn Groth (toen werkzaam bij de universiteit van Bonn) en vervolgd vanaf dan de lijn Steenbeck. Kistemaker zelf zegt in september 1958 al dat er binnen een jaar en Duits-Nederlands proefinstallatie zal zijn.
Kernenergienota Zijlstra
Nota inzake de Kernenergie (‘Opwekking van electriciteit door middel van kernenergie’) wordt door de Minister van Economische Zaken Zijlstra naar de Staten-Generaal gestuurd. In de nota wordt verwacht dat het elektrische vermogen (dan 3180MW) in 1975 zal zijn gegroeid tot 8650MW, waarvan 3000 MW door kernenergie zal worden opgewekt. Waarna dan “de noodzakelijke uitbreidingen en vervangingen in 1975 geheel op basis van kernenergie zouden kunnen plaatsvinden”. De eerste kernreactor (100MW) zal, zo is de verwachting, al in 1962 in gebruik worden genomen. Een jaar later zullen er dan al twee kerncentrales met een gezamenlijk vermogen van 300MW tot stand moeten zijn gekomen. Die eerste centrale zal, zo is de overtuiging van de PLEM bij Buggenem komen en een gasgrafiet-reactor zijn zoals in Calder Hall (Engeland).
Andere toepassingen van kernenergie worden niet genoemd, en het lijkt dat met deze Nota het ministerie van EZ het terrein van de kernenergie voor de toekomst voor zich opeist.De Nota begint dan ook met “Nu de ontwikkeling van de kernenergie (…) zover is voortgeschreden dat uit de fase van voorbereidend onderzoek tot het stadium van praktische toepassing kan worden overgegaan.”
Er wordt aangekondigd dat er gewerkt wordt aan Atoomwetgeving. Daarin zal “onder meer aandacht worden besteedt aan het belangrijke veiligheidsaspect alsmede aan de verplichtingen, voortvloeiende uit de door de Staat gesloten internationale overeenkomsten”. De minister deelt ook mee dat er ook “in West-Duitsland aan de ultra-centrifuge methode gewerkt wordt. Teneinde het onderzoek te versnellen hebben de RCN en de desbetreffende Duitse instelling met elkaar kontakt opgenomen omtrent een samenwerking op dit gebied, over de hoofdlijnen waarvan in beginsel reeds overeenstemming werd bereikt“.
Het optimisme uit de Nota is snel achterhaald: Na de Suez-crisis (1956) komt er een overvloed aan goedkope olie uit het Midden-Oosten, en er worden in Nederland grote gasvoorraden gevonden. Dit heeft tot gevolg dat de Nota pas vijf jaar later (in 1962) in de Kamer wordt besproken, als de volgende Kernenergie Nota verschijnt, die meer een bijstelling van deze is.