- onderzoek:
- onderzoek naar en ontwikkeling van verrijking tot moment dat UCN/Urenco benoemd wordt
Smyth-report over Manhattan-project
In het najaar van 1945 krijgt een beperkt aantal Nederlandse wetenschappers een rapport te lezen dat, naar eigen zeggen, een grote invloed op hen heeft. Het is een exemplaar van het op 12 augustus gepubliceerde ‘Smyth-report’. Het rapport (officieel getiteld: Atomic Energy for Military Purposes: The Official Report on the Development of the Atomic Bomb Under the Auspices of the United States Government, 1940-1945) is in opdracht van generaal Groves, de leider van het Amerikaanse Manhattan-project (de bouw van een atoombom), in het geheim geschreven door Henry DeWolf Smyth in de periode zomer 1944 tot juli 1945. Het wordt nog geen week na de atoombom op Hiroshima gepubliceerd. Hoewel technische gegevens nog grotendeels geheim zijn, bevat het veel informatie over de twee manieren waarop het Manhattan-project het materiaal voor de kernbom verkreeg: de productie van plutonium door de beschieting van uranium-238 in een kernreactor en het verrijken van uranium.
Voor het verrijken van uranium (het vergroten van het percentage splijtbaar uranium-235) zijn al vòòr 1940 twee technieken bekend; gasdiffusie en gascentrifuge. Uit het rapport blijkt, dat de Amerikanen veel verwachtten van ultracentrifuge en er zelfs een proeffabriek voor bouwden waar ook uranium werd verrijkt. Maar de technologische ontwikkeling naar gasdiffusie verliep gemakkelijker en vooral ook sneller en aangezien snelheid belangrijk was, werd voor die techniek gekozen.
Link naar het Smyth-rapport
Massaseparator voor scheiden isotopen
Het Zeeman-laboratorium van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam begint aan de Hoogte Kadijk (in een gebouw van het Gemeentelijk Energiebedrijf) aan de ontwikkeling van een elektromagnetische massaseparator. Hiermee is het mogelijk kleine hoeveelheden isotopen te scheiden. Hier zal enkele jaren later het eerste uranium worden verrijkt. Dit werk staat onder leiding van dr. C. J. Bakker, de latere directeur van het IKO en nog weer later directeur-generaal van het CERN (Europese Organisatie voor Nucleair Onderzoek). Een van de medewerkers die vanaf het begin (in wat ook vaak het FOM-lab genoemd wordt) bij het onderzoek betrokken is, is Prof. J.(Jacob) Kistemaker die Bakker in 1955 zal op volgen.
Eerste verrijkte uranium
De eerste hoeveelheid (10 milligram), in de fabriek aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam 8% verrijkt uranium, wordt trots aangeboden door J. Kistemaker aan het bestuur van FOM. Dit is een doorbreken van het VS-embargo op verrijkt uranium. Er worden voorzichtig banden aangeknoopt met Frankrijk en Duitsland. Op 10 september 1954 geeft FOM toestemming om het verrijkte uranium a f 350,- per milligram te verkopen aan de Franse CEA, voor onderzoek in Saclay.
Start ultracentrifuge?
In de herfst woont Dr. Kistemaker tijdens een bezoek aan Hamburg een colloquium bij over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van ultracentrifuge, waar interessante en nieuwe ontwikkeling besproken worden op het gebied van het scheiden van xenon-isotopen. Hij vindt dat, dat perspectief biedt voor de uraniumverrijking en brengt die onder de aandacht van FOM en van Werkspoor N.V. (Amsterdam). In december start Kistemaker in het FOM-lab in Amsterdam (in samenwerking met Werkspoor) met de ontwikkeling van de ultracentrifuge. Dit is, volgens de officiële geschiedschrijving, het begin van het ultracentrifuge onderzoek in Nederland. In het FOM jaarverslag over 1954 wordt voor het eerst melding gemaakt van contacten van FOM-medewerkers met andere (buitenlandse) onderzoekscentra waar gewerkt wordt aan de ontwikkeling van centrifugale methoden voor de ontwikkeling van isotopen. Dr. Kistemaker wordt op 1 januari 1955 directeur van het FOM-laboratorium voor Massaspectrografie.
Europese verrijkingsfabriek?
Vooruitlopend op de oprichting van Euratom, waarin een aantal Europese landen samen gaan werken op het gebied van kernenergie, wordt er in het ‘Syndicat d’Etudes pour la Construction de l’Usine Européenne de Séparation isotopique de l’Uranium’ gepraat over de gezamenlijke bouw van en verrijkingsfabriek. Frankrijk stelt voor een gasdiffusie verrijkingsfabriek te bouwen. Nederland stelt dat verrijking door middel van ultracentrifuge veel goedkoper kan zijn en stelt voor een beslissing over de bouw van de diffusiefabriek twee jaar uit te stellen om dat te onderzoeken. Het wordt daarin gesteund door West-Duitsland. Eind 1957 zijn alle landen, met uitzondering van Frankrijk, het met Nederland en Duitsland eens. Frankrijk bouwt vervolgens (samen met Italië) toch een gasdiffusiefabriek omdat men voor de productie van kernwapens niet van derden afhankelijk wil zijn. Een voorproefje van de (on)mogelijkheid om tot Europese kernenergieprojecten te besluiten.
Details over centrifugeonderzoek bekend
De eerste internationale conferentie over isotopenscheiding in Amsterdam, georganiseerd door prof. Kistemaker (FOM). Op deze bijeenkomst worden een aantal zaken besproken die de jaren daarvoor in verschillende landen in het geheim zijn gevoerd. Bekend wordt dat een aantal krijgsgevangen genomen vooraanstaande Duitse onderzoekers allerlei methoden voor uraniumscheiding tot ontwikkeling hebben gebracht oa. in Rusland. Eén daarvan is de ultracentrifugeprocédé van prof. Steenbeck. Het Nederlandse verrijkingsproject verlaat na de conferentie de tot dan toe gevolgde ontwikkelingslijn, de lijn Groth (toen werkzaam bij de universiteit van Bonn) en vervolgd vanaf dan de lijn Steenbeck. Kistemaker zelf zegt in september 1958 al dat er binnen een jaar en Duits-Nederlands proefinstallatie zal zijn.
Kernenergienota Zijlstra
Nota inzake de Kernenergie (‘Opwekking van electriciteit door middel van kernenergie’) wordt door de Minister van Economische Zaken Zijlstra naar de Staten-Generaal gestuurd. In de nota wordt verwacht dat het elektrische vermogen (dan 3180MW) in 1975 zal zijn gegroeid tot 8650MW, waarvan 3000 MW door kernenergie zal worden opgewekt. Waarna dan “de noodzakelijke uitbreidingen en vervangingen in 1975 geheel op basis van kernenergie zouden kunnen plaatsvinden”. De eerste kernreactor (100MW) zal, zo is de verwachting, al in 1962 in gebruik worden genomen. Een jaar later zullen er dan al twee kerncentrales met een gezamenlijk vermogen van 300MW tot stand moeten zijn gekomen. Die eerste centrale zal, zo is de overtuiging van de PLEM bij Buggenem komen en een gasgrafiet-reactor zijn zoals in Calder Hall (Engeland).
Andere toepassingen van kernenergie worden niet genoemd, en het lijkt dat met deze Nota het ministerie van EZ het terrein van de kernenergie voor de toekomst voor zich opeist.De Nota begint dan ook met “Nu de ontwikkeling van de kernenergie (…) zover is voortgeschreden dat uit de fase van voorbereidend onderzoek tot het stadium van praktische toepassing kan worden overgegaan.”
Er wordt aangekondigd dat er gewerkt wordt aan Atoomwetgeving. Daarin zal “onder meer aandacht worden besteedt aan het belangrijke veiligheidsaspect alsmede aan de verplichtingen, voortvloeiende uit de door de Staat gesloten internationale overeenkomsten”. De minister deelt ook mee dat er ook “in West-Duitsland aan de ultra-centrifuge methode gewerkt wordt. Teneinde het onderzoek te versnellen hebben de RCN en de desbetreffende Duitse instelling met elkaar kontakt opgenomen omtrent een samenwerking op dit gebied, over de hoofdlijnen waarvan in beginsel reeds overeenstemming werd bereikt“.
Het optimisme uit de Nota is snel achterhaald: Na de Suez-crisis (1956) komt er een overvloed aan goedkope olie uit het Midden-Oosten, en er worden in Nederland grote gasvoorraden gevonden. Dit heeft tot gevolg dat de Nota pas vijf jaar later (in 1962) in de Kamer wordt besproken, als de volgende Kernenergie Nota verschijnt, die meer een bijstelling van deze is.
Ultracentrifugetechnologie geheim
“Door de Amerikaanse regeringsautoriteiten is aangedrongen op geheimhouding van gegevens betreffende ultracentrifuge-ontwikkelingen in Europese landen. Naar aanleiding daarvan heeft een onderhoud plaatsgevonden met Prof. Kistemaker waarbij deze zich bereid heeft verklaard, rekening te houden met alle wensen van de overheid op het gebied van de geheimhouding“, schrijft het RCN bestuur op 30 september 1960. Vervolgens verklaart op 10 maart 1961 de Nederlandse regering al het werk aan het ultracentrifugeproject tot ‘staatsgeheim’. Naar aanleiding van de geheimhouding stopt FOM (na afloop van het lopende contract): men wil geen geheim onderzoek meer doen. Een andere reden voor FOM om te stoppen is ook dat het steeds minder fundamenteel onderzoek en steeds meer toegepast onderzoek wordt.
Ultracentrifugeonderzoek onder vuur
Dagblad De Waarheid (het orgaan van de Communistische Partij Nederland) komt met onthullingen over het ‘A-bom-onderzoek’ in Amsterdam en het oorlogsverleden van prof. Kistemaker die het ultra-centrifuge project in de gebouwen van de FOM aan de Kruislaan in Amsterdam-Oost leidt. Kistemaker wordt beticht tijdens de oorlog voor het Duitse Cellastic te hebben gewerkt en nog steeds samen te werken met Duitse (oud) nazi’s aan onderzoek “gewenst door de Duitse revanchisten”.
De weken daarna zijn er in De Waarheid steeds ‘nieuwe’ onthullingen over de “Duitse revanchisten die in Amsterdam aan hun atoombom werken“. De CPN geeft een brochure uit over het oorlogsverleden van Kistemaker en het onderzoek: ‘Kistemaker en de Duitse A-bom’. Het protest culmineert in een grote demonstratie van duizenden mensen op 26 november onder het motto: “Voor een Atoomvrij Nederland - Geen hulp aan Duitse Revanchisten.”
De affaire en publicaties worden door de rest van de media vrijwel volledig doodgezwegen en afgedaan als “communistische propaganda” in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog. Pas later, in 1971, als het boek van Wim Klinkenberg verschijnt (De ultracentrifuge 1937-1970. Hitlers bom voor Strauss?), hoort het niet-communistische deel van Nederland over het onduidelijke oorlogsverleden van ‘de vader van de Nederlandse kernenergie’.
Advies: voortzetting centrifuge onderzoek
De Minister van Economische Zaken, De Pous, heeft de Commissie Tromp (de commissie voor de Nucleaire Industriële Ontwikkeling; de voorloper van de IRK -Industriële Raad voor de Kernenergie) opgedragen een evaluatie van het ultracentrifugeproject te verrichten. Op 28 juli adviseert de Commissie Tromp tot voortzetting van het UC-project. Het project gaat nu het stadium van de technische ontwikkeling in.