- opslag in zoutkoepels:
- discussie en beleidsvoornemens voor de opslag van radioactief afval in de diepe ondergrond onder het vasteland (zout maar ook klei)
Inspraak over criteria opslag
Minister Alders (VROM) kondigt aan alsnog een inspraakronde over de opslag-criteria te houden. Nadat in juni de studiedag niet doorging, stuurt hij eind augustus een uitnodiging voor een studiedag op 12 september (in Utrecht), maar de uitgenodigde milieuorganisaties weigeren mee te doen: te weinig tijd om overleg te plegen met de achterban. De Tweede Kamer stelt opnieuw vragen over de gevolgde procedure en Alders besluit alsnog tot een inspraakronde. Voor de geplande studiedag op 12 september wordt door VROM wel een informatiepakket uitgebracht, waarin voor het eerst de term ’terughaalbaarheid’ wordt gebruikt. Omdat deze term staat onder de kop ‘Onbeantwoorde vragen’ wordt hier in eerste instantie weinig aandacht aan besteed, men gaat er van uit dat het regeringsstandpunt geen ‘onbeantwoorde vraag’ zal zijn.
Onduidelijke advertentie over inspraak
Voor de TOR-procedure plaatst het ministerie van VROM in een aantal kranten een onduidelijke (niet herkenbaar als zijnde afkomstig van VROM) en vrijwel onvindbare advertentie over de inspraak. Gedeputeerde Staten van Groningen schrijven een boze brief en stellen dat Alders maar een nieuwe advertentie moet zetten. Die weigert dat, want volgens hem is er over de advertentie veel publiciteit, en wordt daarbij ook verwezen naar die advertentie. Milieuclubs zeggen vervolgens hem een rekening te zullen sturen voor de gemaakte publiciteit.
Meerjarig onderzoeksprogramma
Minister Andriessen stuurt de ‘Voortgang van een meerjarig onderzoeksprogramma’ naar de Kamer, waarin een overzicht van de programma’s waar de overheid bij betrokken is.
* PINC (Programma Instandhouding Nucleaire Competentie) - onderzoek naar veiligheid in tweede generatie reactoren blijft doorgaan. Steeds meer aandacht gaat uit naar nieuwe reactorontwerpen, waarbij het, volgens een studie van EZ, nog maar de vraag is of de derde generatie, (“zo al op de markt, dan toch zeker niet voor 2005”) veiliger zal zijn dan de tweede generatie. Daardoor “wordt de aandacht meer in de richting van ‘inherente veiligheid gelegd”. Maar internationale afspraken zijn er echter nog niet “ondanks diverse pogingen mijnerzijds”.
* Radioactief afval – gezien “het belang van het actinidenonderzoek” is er een Rijksbijdrage verstrekt aan het onderzoeksprogramma bij het ECN (f 2 mln.). OPLA (Onderzoek Opberging te Land) programma (fase 1a) is in volle gang, er zijn 20 studies bezig naar veiligheid, (terug)haalbaarheid en directe opslag.
* HFR – “voor de periode 1992-1995 gaat voor deze reactor een nieuw meerjarenprogramma lopen. Veel HFR-projecten vormen onderdeel van breder internationale samenwerkingsverbanden en zijn daarmee het toegangskanaal naar internationale kennis en ervaring.”
Bij de behandeling van Andriessen’s brief op 17 maart, pleit de minister nogmaals voor kernenergie en stelt dat kernenergie de inzet van de komende verkiezingen moet worden. Verder deelt hij mee dat in 1993 alle rapporten over kernenergie afgerond zullen zijn. CDA en VVD willen in 1996 een beslissing en de PvdA pas in 2010 als er compleet (‘inherent’) veilige kerncentrales in ontwikkeling zijn.
Lees hier de nota Andriessen [pdf, 5.3MB]
Opslag in zout: Isoleren, Beheersen en Controleren
Het kabinetsstandpunt over de Toetsingscriteria Opberging Radioactief afval (TOR) verschijnt. De regering besluit tot nieuwe opslagcriteria: Isoleren, Beheersen Controleren (IBC) met daaraan gekoppeld ‘terughaalbaarheid’, waardoor opslag in zoutkoepels van de baan lijkt. Maar waarom ‘terughaalbaarheid’ moet en wat het precies is, blijft onduidelijk. Aangenomen wordt dat het kabinet eigenlijk vindt dat proefboringen plaats moeten vinden, maar dat de PvdA een dergelijk omstreden standpunt (na het WAO-debat) niet opnieuw durft te nemen. Milieuminister Hans Alders stelt in een reactie dat zout “minder aantrekkelijk“ is voor een “permanent terugneembare berging"; maar “het is niet zinvol één alternatief, nl. zoutmijnen, op voorhand uit te sluiten.“ Zoutkoepels blijven dus in beeld, maar eerst moet verder gestudeerd worden. Op wereldmilieudag, 5 juni, wordt er in Zwolle een openbaar debat ‘Afval in zout? Fout!’ gehouden. Het doel is het aanzwengelen van de discussie en om de oppositie tegen de opslagplannen te bundelen. Alle partijen uit de Provinciale Staten van de drie noordelijke provincies zijn tegen de opslag van radioactief afval in zout en proefboringen.
OPLA: 7 zoutkoepels geschikt
De OPLA komt met het 'Aanvullend Onderzoek Fase 1'. De totale kosten van het Aanvullend Onderzoek zijn opgelopen tot 29 miljoen gulden (oorspronkelijk was Fase 1 begroot op f 17 miljoen en een looptijd van twee jaar, nu heeft het in totaal bijna 10 jaar geduurd en f 66 miljoen gekost). Een belangrijk thema in dit rapport zijn de rekenmodellen om de veiligheid van de opslag te kunnen berekenen. Van de geleverde kritiek op de modellen, de onzekerheid van model voorspellingen, is weinig in het rapport terug te vinden. Dat, terwijl de conclusie in een RIVM studie (in gewoon Nederlands) is dat veiligheidsmodellen niet kunnen worden getoetst omdat daarvoor dertig tot vijftig procent van de totale opslagtijd van enkele honderdduizenden jaren nodig is.
Een bijlage geeft een nieuwe lijst van geschikte zoutkoepels, gemaakt door het RGD. De algemene voorwaarden waar opslag in zout aan moet voldoen zijn gewijzigd en aan deze eisen voldoen 7 zoutkoepels: Ternaard in Friesland; Zuidwending, Pieterburen, Onstwedde en Winschoten in de provincie Groningen; Schoonlo en Gasselte-Drouwen in Drenthe. Op ambtelijk niveau komt er geen advies om over te gaan tot proefboringen en de Tweede Kamer neemt het OPLA advies voor kennisgeving aan.
ECN: Tijdelijke opslag in zoutkoepels
Het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) houdt een studiedag in kleine kring over ondergrondse opslag en ziet deze dag als het begin van een “zinvolle maatschappelijke discussie.“ Het ECN heeft een nieuw opslagplan: sla het kernafval 25 jaar lang tijdelijk op in zoutkoepels, dan kan daarna de volgende generatie beslissen de opslagmijn open te houden of definitief te sluiten. Dit plan roept natuurlijk weerstand op in het Noorden. Milieuminister M. de Boer stelt hierop in een brief van 24 juli dat het opbergen van kernafval in zout “technisch haalbaar en in principe veilig“ is en “dus een van de mogelijkheden blijft die in het onderzoek wordt betrokken.“ Maar de aanleg van een mijn voor de opslag van kernafval is “thans niet aan de orde.“
Gegevens boren gebruikt in onderzoek opslag in klei
Milieuminister Pronk zegt dat de CORA gegevens heeft gebruikt van een reguliere karderings-boring (door NITG/NTO) in Blija, Friesland, om onderzoek te doen naar Boomse klei. Die klei soort is onderwerp van studie voor “mogelijke terugneembare ondergrondse opslag van kernafval.“ De minister zegt nog wel dat bij voorbaat al vast stond dat de locatie "volstrekt ongeschikt" is. De CORA doet "niet locatie-specifiek" onderzoek naar de mogelijkheden in Nederland van terugneembare opslag van kernafval en zal eind 2000 met een eindrapport komen.
Minister: provincie mag opslag niet verbieden
In het Provinciaal Omgevings Plan (POP) dat door de Provinciale Staten van Groningen wordt aangenomen, staat: “Kernsplijtingsafval en hoogradioactief afval mogen niet op of in de bodem worden opgeslagen. De diepe ondergrond mag niet gebruikt worden voor de opslag van radioactief afval en gevaarlijke afvalstoffen.” Daar gaat de provincie niet over en mag ze dus ook niet verbieden, vindt de minister van Economische Zaken (Jorritsma) en gaat in beroep bij Raad van State.
Rapport over terugneembaarheid
Hoewel later dan de geplande datum van september 2000, en nadat de conclusies al lang bekend zijn, wordt het CORA-rapport ‘Terugneembare berging, een begaanbaar pad?’ aan de Kamer aangeboden. Voor dit rapport zijn 21 deelonderzoeken gedaan.
De minister schrijft bij de aanbieding dat ze de ILONA heeft gevraagd over het rapport aan haar advies uit te brengen en dat ze dan met een regeringsstandpunt zal komen. De regering heeft de Commissie Opberging Radioactief Afval in 1996 ingesteld om te studeren op terughaalbare opslag van kernafval en de technische mogelijkheden onderzoeken en onderling vergelijken.
CORA heeft drie mogelijkheden voor terugneembare berging onderzocht: langdurig bovengronds en ondergronds in steenzoutformaties of in diepgelegen kleilagen.
Voor geen van de drie opties zijn er volgens het rapport “problemen naar voren gekomen die de technisch uitvoering in de weg zouden kunnen staan,” maar in dezelfde conclusie staat: “terugneembaarheid kan, volgens de huidige inzichten, alleen gegarandeerd worden voor enkele honderden jaren.” Ze constateert dat terugneembaarheid “de weerstand tegen ondergrondse berging wellicht doet verminderen“ en wordt dus als middel gezien om de publieke opinie te masseren.
De CORA zegt dat ondergrondse opslag op den duur “noodzakelijk“ is en beveelt aan het “onderzoek naar de technische en maatschappelijke aspecten van terugneembare berging (…) voort te zetten. Samenwerking met het buitenland, met name België en Duitsland, is daarbij onmisbaar.”
Maatschappelijke kwesties, zoals de invloed van de bevolking bij de besluitvorming en verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties, komen volgens critici onvoldoende aan bod. Dat is niet verwonderlijk, gezien de ruzies die hierover zijn geweest: enkele leden van CORA wilden het eigenlijk niet over maatschappelijke kwesties hebben, maar zien kernafval uitsluitend als een technisch probleem. Het onderzoek heeft 3,5 miljoen euro gekost.
Doorgaan met onderzoek ondergrondse opslag
De regering-Balkenende geeft aan het bestaande beleid voor “onderzoek naar de mogelijkheden van een terugneembare berging“ van radioactief afval in de diepe ondergrond te willen voortzetten. Dit stelt de Minister van VROM eindelijk (onder andere door de val van Paars-II) als reactie op het CORA-rapport van februari 2001(!). In grote lijnen volgt men het twee hoofdlijnen-advies van de ILONA: verder onderzoek naar de technische aspecten en naar de ethische en maatschappelijke aspecten. De regering stelt dat het zwaartepunt van verder onderzoek zal moeten liggen op “in situ onderzoek in een daartoe geschikte ondergrondse laboratorium (URL).” Maar “de beperkte omvang van het Nederlandse kernenergieprogramma en de relatief geringe hoeveelheid radioactief afval die daaruit is voortgekomen, rechtvaardigt de aanleg van een eigen ondergronds laboratorium nauwelijks.” Daarom moet onderzoek internationaal zijn en “dergelijk onderzoek dient dan ook in een of meerdere van de in het buitenland gelegen URL’s plaats te vinden.” Het, verder niet ingevulde, onderzoeksprogramma zal 8 jaar duren en “vanaf 2006 zal het onderzoek zich concentreren op de experimentele fase in een ondergronds laboratorium.” Kosten worden begroot op totaal 5,4 miljoen euro.