- opslag in zoutkoepels:
- discussie en beleidsvoornemens voor de opslag van radioactief afval in de diepe ondergrond onder het vasteland (zout maar ook klei)
- Commissie:
- door de overheid ingestelde groep ‘experts’ voor het geven van advies hetzij structureel of eenmalig, hetzij lokaal of nationaal
WRK: afval in zoutkoepels opslaan
De WRK publiceert het rapport ‘Vestigingsplaatsen van energiereactoren en de opslag van radio-actief afval’ waarin staat te lezen, dat in Nederland “bewaarplaatsen voor radio-actief afval“ zullen moeten worden ingericht. Men verwacht dat op termijn hoogactief afval uit de opwerkingsfabrieken zal worden teruggestuurd. Al het afval kan in zoutkoepels worden opgeslagen. Kernafval uit opwerkingsfabrieken zal “ingesmolten in en glasmatrix (…) moeten worden opgeslagen in stabiele zoutafzettingen”, zo schrijft de WRK. Ook een werkgroep van de RCN vindt opslag van kernafval in zoutvoorkomens onder het vaste land “reëel en attractief.“
Aankondiging Brede Maatschappelijke Discussie
De aankondiging door de minister van Economische Zaken Gijs van Aardenne tot versnelde uitvoering van de proefboringen én een brede maatschappelijke discussie. Van Aardenne schrijft dat het van belang is binnen afzienbare tijd een beslissing te nemen over de vraag in welke omvang kernenergie zal kunnen worden toegepast. De AER adviseert een maatschappelijke discussie over kernenergie, waaraan drie doelstellingen ten grondslag moeten liggen
1- objectivering en aanvulling van informatie
2- deelneming van bevolking bij meningsvorming,
3- registratie van meningen
De discussie zal twee jaren moeten duren, waarna regering en parlement een beslissing gaan nemen. Aan het eind van ‘t jaar zal een precieze opzet gepubliceerd worden. Van Aardenne schrijft dat door die discussie de bouw van kerncentrales een paar jaar vertraagd zal worden en Nederland niet voor 1990 op grote schaal kernenergie zal kunnen inzetten. Maar daar moet de discussie toch over gaan? Een andere adder onder het gras is dat Van Aardenne versnelde proefboringen wil naar de mogelijkheid om kernafval in zoutkoepels op te slaan, om de resultaten daarvan in de BMD mee te kunnen nemen. Er is veel kritiek op het voorstel: de regering bepaald wat ter discussie staat en kernenergie wordt in het voorstel bij voorbaat onvermijdelijk genoemd.
Nieuwe criteria voor zoutkoepels
De ICK komt in haar ‘Rapport over de mogelijkheden van opslag van radioactieve afvalstoffen in zoutvoorkomens in Nederland’ met nieuwe criteria voor de opslag van kernafval in zoutformaties. Op pagina 39 en 40 van het rapport worden er in totaal 14 opgesomd, voor een deel verduidelijkingen van de "geologische bergingsvoorwaarden" uit 1975, maar voor een deel roepen ze ook nieuwe vragen op.
Tijdens een controversiële zitting in het kader van de BMD in 1982 zegt iemand van de Rijksgeologische Dienst dat volgens de criteria uit 1979 niet alleen alle zoutkoepels onder de Noordzee, maar ook die onder het vasteland afgekeurd zouden moeten worden. Een van de criteria is immers dat er de laatste 20 miljoen jaar geen enkele beweging mag hebben plaatsgevonden in de zoutkoepel en daar voldoet geen enkele zoutkoepel aan.
Oprichting ILONA voor afvalbeleid
Na het niet doorgaan van proefboringen en het aannemen van een motie (27-2-80) die vraagt om verder onderzoek naar, ook bovengrondse, afvalopslag te doen, kiest de regering voor een gefaseerde, technisch-wetenschappelijke aanpak. Daarbij hoort het opzetten van commissies. In augustus ’81 laat Van Aardenne (Min. EZ) weten dat de Beleidscommissie Integraal Landelijk Onderzoek Nucleair Afval (ILONA) wordt opgericht, die bestaat uit vier optiegebieden (studie-commissies): OPLA (geologische OPslag te LAnd), NORA (Noordzee-zoutkoepels); DORA (Diepzee-opberging) en MINSK (mogelijkheid van interim opslag).
Alternatief voor dumpen in zee
De Commissie Heroverweging Verwijdering Radio-actief Afval (of de Commissie Van Bueren) heeft voorkeur voor “verwijdering van het radio-actief afval in diepe stortholtes in zout“ in plaats van in de Atlantische Oceaan. Maar voor het verwijderen van bepaalde categorieën is ook opslag bovengronds of net onder de oppervlakte voor een periode van 15-150 jaar een bruikbare mogelijkheid. Het rapport ’Studie naar de mogelijkheden voor de verwijdering van uit Nederland afkomstig laag- en middenactief vast afval anders dan door storten in de Atlantische Oceaan’, moet, zoals de titel al zegt, alternatieven aandragen voor de omstreden dumpingen in zee. Scheiding van afvalstromen op bijv. halveringstijden, wordt als belangrijk gezien.
Voorrang voor geologische berging met tussenopslag
De op 28 september 1984 ingestelde Commissie OPLA, zo is al eerder door Lubbers meegedeeld, gaat voorrang verlenen aan geologische berging met interim of tussenopslag. De Tweede Kamer stemt nu in met OPLA fase l. Fase 1 is onderzoek dat leidt tot de keuze van een specifieke opbergtechniek, bijv. een opbergmijn of stortholte. De ministers Van Aardenne (EZ) en Winsemius (Milieu) noemen de criteria voor de opslag van 1979 “niet doelmatig“ (dat betekent ws. dat ze niet tot proefboringen hebben geleid). Volgens de criteria uit 1979 vallen alle zoutkoepels af, maar in plaats van af te zien van opslag in zout, gaat de regering de criteria nu aanpassen. Men gaat over naar het ontwikkelen van radiologische criteria in plaats van geologische. De Kamer stemt uitsluitend in met fase 1 en dan zal er opnieuw gedebatteerd moeten worden. Tot proefboringen (voorzien in fase 2) kan nu dus niet meer automatisch worden overgegaan. Fase 1 zal 2 jaar duren en 17,5 miljoen gulden kosten.
Basisnotitie ontwikkeling nieuwe criteria
Milieuminister Ed Nijpels (VVD) brengt de ‘Basisnotitie ten behoeve van de ontwikkeling van een toetsingscriterium voor de ondergrondse opberging van radioactief afval’ (TOR) uit, met een inspraakprocedure. Bij het zoeken naar criteria lijkt men de geologische in te gaan ruilen voor radiologische criteria. Waar het de regering in essentie omgaat, aldus de milieuorganisaties in hun kritiek, is door middel van een stralingsdosislimiet vast te stellen hoeveel doden de opslag van kernafval de Nederlandse bevolking waard is, en zeggen daar niet in mee te gaan. De fundamentele vraag zou moeten zijn of toekomstige generaties moeten worden opgezadeld met de risico’s van opgeslagen kernafval, terwijl die generaties in de verste verte geen nut hebben van het gebruik van kernenergie nu. Ook is de TOR-nota a-historisch, omdat op geen enkele manier verwezen wordt naar de discussie rond de ICK-criteria. Er wordt geen melding gemaakt van deze belangrijke geologische en geohydrologische criteria. Daarom, zeggen de milieuorganisaties, is de nota en dus de door VROM geboden inspraak volstrekt onvolledig. Er zijn twee hoorzittingen, een in Utrecht en een in Groningen, dit terwijl de zoutkoepels waar het om gaat in de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Drenthe en Gelderland liggen. De inspraak tot 26 oktober levert 4300, vooral afwijzende, reacties op, onder meer over de slechte leesbaarheid van de nota.
OPLA Eindrapport Fase 1: geologische berging
Na twee tussenrapportages en veel later dan verwacht verschijnt het eindrapport van de commissie-OPLA: ‘Onderzoek naar geologische opberging van radioactief afval in Nederland’. Eindrapport Fase 1. De opslag van kernafval in zout is veilig, aldus een van de belangrijkste conclusies van het rapport. Van de in totaal 38 locaties zijn er volgens OPLA 26 geschikt voor opslag van kernafval en daarvan komen 17 in aanmerking voor het aanleggen van een opslagmijn. Dertien locaties liggen in Groningen en Drenthe. De kosten van het onderzoek zijn ondertussen opgelopen tot 37 miljoen gulden en de minister van EZ, Rudolf de Korte (onder wiens verantwoordelijkheid het onderzoek plaatsvindt), schrijft aan de Kamer dat nog een extra fase, fase 1a, nodig is (kosten 12,5 miljoen gulden), “voordat een besluit mogelijk is over het overgaan tot fase 2", d.w.z. tot proefboringen.
Uit de bijlagen bij het rapport blijkt dat een ondergrondse opslag, bovengronds een zwaar bewaakte vesting (van 40 hect.) betekent. Zo zal half Pieterburen moeten worden afgebroken om ruimte te maken voor de bovengrondse vesting, mocht daar de opslag komen. Ook (alleen) in de bijlage wordt over rekenmodellen gezegd dat de betrouwbaarheid niet alleen afhankelijk is van de gebruikte rekenmodellen, maar ook van degene die het model gebruikt: de resultaten worden derhalve ook door de persoonlijke voorkeuren van mensen gekleurd. Sterker nog, in een RIVM deelstudie wordt er op gewezen dat veelal de fundamentele kennis over de optredende geochemische processen ontbreekt.
De ILONA geeft naar aanleiding (en bij aanbieding) van het rapport een advies aan de regering: haast is niet nodig door de “beschikbaarheid van langdurige interimopslag“ bij de Covra, meer onderzoek voor er proefboringen kunnen volgen en “een inhoudelijk regeringsstandpunt behoeft niet te worden ingenomen”.
Mag afval ondergronds opgeslagen worden?
Milieuminister Hans Alders (PvdA) besluit de afvaldiscussie te verbreden. Hij kondigt aan dat nu niet meer alleen over de opslag van radioactief afval gepraat zal worden, maar ook over de opslag van zogeheten niet-verwerkbaar chemisch afval. Hij staakt de TOR (Toetsingscriteria Ondergrondse berging Radioactief-afval)-procedure en brengt dit onder bij een actiepunt (actie 62) van het Nationaal Milieubeleids Plan (NMP), namelijk de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden afval ondergronds mag worden opgeborgen. Er “zal voor de uitvoering van actie 62 een overeenkomstige procedure worden gevolgd als voor de ontwikkeling van het toetsingscriterium was voorzien.“ Eind 1991 verwacht de minister het regeringsstandpunt vast te stellen.
OPLA: 7 zoutkoepels geschikt
De OPLA komt met het 'Aanvullend Onderzoek Fase 1'. De totale kosten van het Aanvullend Onderzoek zijn opgelopen tot 29 miljoen gulden (oorspronkelijk was Fase 1 begroot op f 17 miljoen en een looptijd van twee jaar, nu heeft het in totaal bijna 10 jaar geduurd en f 66 miljoen gekost). Een belangrijk thema in dit rapport zijn de rekenmodellen om de veiligheid van de opslag te kunnen berekenen. Van de geleverde kritiek op de modellen, de onzekerheid van model voorspellingen, is weinig in het rapport terug te vinden. Dat, terwijl de conclusie in een RIVM studie (in gewoon Nederlands) is dat veiligheidsmodellen niet kunnen worden getoetst omdat daarvoor dertig tot vijftig procent van de totale opslagtijd van enkele honderdduizenden jaren nodig is.
Een bijlage geeft een nieuwe lijst van geschikte zoutkoepels, gemaakt door het RGD. De algemene voorwaarden waar opslag in zout aan moet voldoen zijn gewijzigd en aan deze eisen voldoen 7 zoutkoepels: Ternaard in Friesland; Zuidwending, Pieterburen, Onstwedde en Winschoten in de provincie Groningen; Schoonlo en Gasselte-Drouwen in Drenthe. Op ambtelijk niveau komt er geen advies om over te gaan tot proefboringen en de Tweede Kamer neemt het OPLA advies voor kennisgeving aan.