- opslag in zoutkoepels:
- discussie en beleidsvoornemens voor de opslag van radioactief afval in de diepe ondergrond onder het vasteland (zout maar ook klei)
Proefboringen pas na de BMD
De Tweede Kamer neemt een (op 25 februari ingediende) motie van het CDA aan om proefboringen uit te stellen tot na de BMD. Ook vraagt de motie studies naar andere opbergmogelijkheden voort te zetten, inclusief bovengrondse opslag en de Kamer “tussentijds over de vorderingen te informeren.“ Hoewel de regering de motie sterk ontraad laat ze later weten zich schoorvoetend neer te leggen bij de motie. Naar aanleiding van de motie zal het kabinet de komende periode een (groot) aantal commissies instellen.
Oprichting ILONA voor afvalbeleid
Na het niet doorgaan van proefboringen en het aannemen van een motie (27-2-80) die vraagt om verder onderzoek naar, ook bovengrondse, afvalopslag te doen, kiest de regering voor een gefaseerde, technisch-wetenschappelijke aanpak. Daarbij hoort het opzetten van commissies. In augustus ’81 laat Van Aardenne (Min. EZ) weten dat de Beleidscommissie Integraal Landelijk Onderzoek Nucleair Afval (ILONA) wordt opgericht, die bestaat uit vier optiegebieden (studie-commissies): OPLA (geologische OPslag te LAnd), NORA (Noordzee-zoutkoepels); DORA (Diepzee-opberging) en MINSK (mogelijkheid van interim opslag).
Alternatief voor dumpen in zee
De Commissie Heroverweging Verwijdering Radio-actief Afval (of de Commissie Van Bueren) heeft voorkeur voor “verwijdering van het radio-actief afval in diepe stortholtes in zout“ in plaats van in de Atlantische Oceaan. Maar voor het verwijderen van bepaalde categorieën is ook opslag bovengronds of net onder de oppervlakte voor een periode van 15-150 jaar een bruikbare mogelijkheid. Het rapport ’Studie naar de mogelijkheden voor de verwijdering van uit Nederland afkomstig laag- en middenactief vast afval anders dan door storten in de Atlantische Oceaan’, moet, zoals de titel al zegt, alternatieven aandragen voor de omstreden dumpingen in zee. Scheiding van afvalstromen op bijv. halveringstijden, wordt als belangrijk gezien.
Voorrang voor geologische berging met tussenopslag
De op 28 september 1984 ingestelde Commissie OPLA, zo is al eerder door Lubbers meegedeeld, gaat voorrang verlenen aan geologische berging met interim of tussenopslag. De Tweede Kamer stemt nu in met OPLA fase l. Fase 1 is onderzoek dat leidt tot de keuze van een specifieke opbergtechniek, bijv. een opbergmijn of stortholte. De ministers Van Aardenne (EZ) en Winsemius (Milieu) noemen de criteria voor de opslag van 1979 “niet doelmatig“ (dat betekent ws. dat ze niet tot proefboringen hebben geleid). Volgens de criteria uit 1979 vallen alle zoutkoepels af, maar in plaats van af te zien van opslag in zout, gaat de regering de criteria nu aanpassen. Men gaat over naar het ontwikkelen van radiologische criteria in plaats van geologische. De Kamer stemt uitsluitend in met fase 1 en dan zal er opnieuw gedebatteerd moeten worden. Tot proefboringen (voorzien in fase 2) kan nu dus niet meer automatisch worden overgegaan. Fase 1 zal 2 jaar duren en 17,5 miljoen gulden kosten.
Basisnotitie ontwikkeling nieuwe criteria
Milieuminister Ed Nijpels (VVD) brengt de ‘Basisnotitie ten behoeve van de ontwikkeling van een toetsingscriterium voor de ondergrondse opberging van radioactief afval’ (TOR) uit, met een inspraakprocedure. Bij het zoeken naar criteria lijkt men de geologische in te gaan ruilen voor radiologische criteria. Waar het de regering in essentie omgaat, aldus de milieuorganisaties in hun kritiek, is door middel van een stralingsdosislimiet vast te stellen hoeveel doden de opslag van kernafval de Nederlandse bevolking waard is, en zeggen daar niet in mee te gaan. De fundamentele vraag zou moeten zijn of toekomstige generaties moeten worden opgezadeld met de risico’s van opgeslagen kernafval, terwijl die generaties in de verste verte geen nut hebben van het gebruik van kernenergie nu. Ook is de TOR-nota a-historisch, omdat op geen enkele manier verwezen wordt naar de discussie rond de ICK-criteria. Er wordt geen melding gemaakt van deze belangrijke geologische en geohydrologische criteria. Daarom, zeggen de milieuorganisaties, is de nota en dus de door VROM geboden inspraak volstrekt onvolledig. Er zijn twee hoorzittingen, een in Utrecht en een in Groningen, dit terwijl de zoutkoepels waar het om gaat in de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Drenthe en Gelderland liggen. De inspraak tot 26 oktober levert 4300, vooral afwijzende, reacties op, onder meer over de slechte leesbaarheid van de nota.
Demonstratie tegen opslag in zout
Een landelijke manifestatie met het motto ‘Opslag in zout? Fout!’ tegen de plannen voor opslag van radioactief afval in zoutkoepels, 2 jaar na Tsjernobyl, trekt in het Drentse Gasselte ruim 3.500 mensen. De afsluitende demonstratie is een saaie wandeling en wordt geregeerd door de 'ordedienst' van de organisatie.
Gasselte was in de jaren zeventig object van zeer grote demonstraties tegen diezelfde opslag (tot 40.000 mensen in 1979).
Inspraakronde zoutkoepels begint in 1989
Nadat VROM minister Nijpels al op 23 december 1987 iedereen die ingesproken heeft, in een brief heeft laat weten: “Met de critici ben ik van mening dat een andere opzet van de basisnotitie en een eenvoudiger taalgebruik een discussie over het toetsingscriterium kunnen vergemakkelijken”, laat Nijpels nu weten dat de aangekondigde nieuwe inspraakronde begin 1989 zal beginnen. Die zal vooral aandacht besteden aan een goede informatievoorziening aan de plaatselijke bevolking en lokale- en provinciale besturen. Het zal er niet van komen, Nijpels voert alleen een aantal gesprekken met een 14-tal ‘deskundigen’ en dan valt het kabinet in mei 1989.
OPLA Eindrapport Fase 1: geologische berging
Na twee tussenrapportages en veel later dan verwacht verschijnt het eindrapport van de commissie-OPLA: ‘Onderzoek naar geologische opberging van radioactief afval in Nederland’. Eindrapport Fase 1. De opslag van kernafval in zout is veilig, aldus een van de belangrijkste conclusies van het rapport. Van de in totaal 38 locaties zijn er volgens OPLA 26 geschikt voor opslag van kernafval en daarvan komen 17 in aanmerking voor het aanleggen van een opslagmijn. Dertien locaties liggen in Groningen en Drenthe. De kosten van het onderzoek zijn ondertussen opgelopen tot 37 miljoen gulden en de minister van EZ, Rudolf de Korte (onder wiens verantwoordelijkheid het onderzoek plaatsvindt), schrijft aan de Kamer dat nog een extra fase, fase 1a, nodig is (kosten 12,5 miljoen gulden), “voordat een besluit mogelijk is over het overgaan tot fase 2", d.w.z. tot proefboringen.
Uit de bijlagen bij het rapport blijkt dat een ondergrondse opslag, bovengronds een zwaar bewaakte vesting (van 40 hect.) betekent. Zo zal half Pieterburen moeten worden afgebroken om ruimte te maken voor de bovengrondse vesting, mocht daar de opslag komen. Ook (alleen) in de bijlage wordt over rekenmodellen gezegd dat de betrouwbaarheid niet alleen afhankelijk is van de gebruikte rekenmodellen, maar ook van degene die het model gebruikt: de resultaten worden derhalve ook door de persoonlijke voorkeuren van mensen gekleurd. Sterker nog, in een RIVM deelstudie wordt er op gewezen dat veelal de fundamentele kennis over de optredende geochemische processen ontbreekt.
De ILONA geeft naar aanleiding (en bij aanbieding) van het rapport een advies aan de regering: haast is niet nodig door de “beschikbaarheid van langdurige interimopslag“ bij de Covra, meer onderzoek voor er proefboringen kunnen volgen en “een inhoudelijk regeringsstandpunt behoeft niet te worden ingenomen”.
Mag afval ondergronds opgeslagen worden?
Milieuminister Hans Alders (PvdA) besluit de afvaldiscussie te verbreden. Hij kondigt aan dat nu niet meer alleen over de opslag van radioactief afval gepraat zal worden, maar ook over de opslag van zogeheten niet-verwerkbaar chemisch afval. Hij staakt de TOR (Toetsingscriteria Ondergrondse berging Radioactief-afval)-procedure en brengt dit onder bij een actiepunt (actie 62) van het Nationaal Milieubeleids Plan (NMP), namelijk de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden afval ondergronds mag worden opgeborgen. Er “zal voor de uitvoering van actie 62 een overeenkomstige procedure worden gevolgd als voor de ontwikkeling van het toetsingscriterium was voorzien.“ Eind 1991 verwacht de minister het regeringsstandpunt vast te stellen.
Gestuntel rond inspraakprocedures
Brief van Minister van Milieu (Alders) aan de Tweede Kamer, waarin hij schrijft dat de resultaten van de inspraakronde TOR uit 1987 “erg tegenvallen“ en de doelstellingen van de inspraakprocedure niet gehaald zijn. Hij gaat nu de al in 1988 door Nijpels aangekondigde nieuwe ronde organiseren. In een brief aan het Inter Provinciaal Milieubeheer schrijft hij later dat jaar: “Naar mijn mening is de discussie in de voorgaande procedure teveel gefixeerd geweest op de eventuele nadelen van het in de diepe ondergrond opbergen van radioactief afval.”
Alders heeft nu vier milieuorganisaties benaderd, die een overzicht maken van de controverses. Daar moet dan in juni een studiedag over komen. Van de milieuorganisaties die hij heeft benaderd, heeft, zo stelt Alders, de Stichting Natuur en Milieu “medewerking toegezegd.“ Maar SNM laat vervolgens aan de Kamer weten helemaal geen medewerking te hebben toegezegd. Als dan midden mei de PvdA-fractie aan Alders vraagt waarom hij “denkt te moeten afwijken van de door zijn voorganger beloofde brede maatschappelijke inspraakprocedure“ en waarom hij een studiedag wil, is die studiedag in juni van tafel.